De Nederlandse industrie staat voor een enorme uitdaging: de transitie naar een duurzamer productieproces terwijl de energie-infrastructuur piept en kraakt. De derde editie van de Cluster Energiestrategieën (CES 3.0) biedt een actuele blik op de haalbaarheid van de klimaatdoelen. De realiteit? Hoewel de plannen op papier veelbelovend zijn, dreigt de uitvoer vast te lopen op infrastructuurproblemen, regelgeving en een gebrek aan investeringszekerheid.
De industrie heeft een cruciale rol in het realiseren van de nationale CO₂-reductiedoelstellingen, maar zonder daadkrachtige beleidsinterventies en investeringen blijven de ambities slechts theoretisch.
Emissiereductie: Optimistisch, maar niet haalbaar?
Volgens CES 3.0 kunnen de geplande verduurzamingsprojecten in 2030 leiden tot een CO₂-reductie van 37 megaton, oplopend naar 43 megaton in 2035 (t.o.v. 2021). Dit zou een aanzienlijke stap zijn richting een groenere industrie. De meest impactvolle reductiebronnen:
- CO₂-afvang en -opslag (CCS): 12,4 megaton in 2030
- Elektrificatie van industriële processen: 3,5 megaton in 2030
- Waterstof als grondstof/brandstof: 7,4 megaton in 2030
- Productieverandering (minder kolen, minder gascentrales): 8,4 megaton in 2030
Echter, 60% van deze reductie hangt af van projecten die nog in de beginfase zitten. Met andere woorden: de haalbaarheid is uiterst onzeker. Daarnaast vormt de trage ontwikkeling van infrastructuur een kritiek knelpunt.
- Netcongestie belemmert de elektrificatie van processen.
- Onvoldoende CO₂-opslagcapaciteit vertraagt CCS-projecten.
- Waterstofinfrastructuur blijft achter bij de vraag.
Daar komt nog bij dat de industrie volgens CES 3.0 7 megaton achterloopt op de vorige klimaatplannen (CES 2.0). De ambitie om in 2030 maximaal 29,1 megaton restemissie over te houden, dreigt dan ook onhaalbaar te worden.

Energievraag stijgt explosief: is ons elektriciteitsnet klaar?
De elektrificatie van industriële processen en de inzet van waterstof zorgen voor een explosieve stijging van de elektriciteitsvraag:
⚡ +85 TWh in 2030
⚡ +105 TWh in 2035
Ter vergelijking: Nederland verbruikt momenteel ongeveer 120 TWh per jaar. Meer dan 50% van deze stijging wordt veroorzaakt door waterstofproductie via elektrolyse. De overige toename komt voort uit elektrificatie van productieprocessen en CO₂-afvangtechnologieën.
Maar hier zit de crux:
- Netcongestie remt uitbreidingsmogelijkheden.
- Waterstofplannen overschrijden de verwachte capaciteit in 2030 met een factor 7.
- Lange doorlooptijden van nieuwe infrastructuurprojecten vormen een barrière.
Infrastructuurplannen: onvoldoende vooruitgang
De infrastructuurbehoefte in CES 3.0 is grotendeels gelijk aan eerdere versies. Wel is er een verschuiving van lijninfrastructuur (leidingen, transformatorstations) naar puntinfrastructuur (elektrolyse, opslagprojecten). De belangrijkste initiatieven:
- CO₂-opslagprojecten zoals Aramis en Porthos (CO₂-opslag onder de Noordzee).
- Uitbreiding van de waterstofinfrastructuur via Gasunie en het Nationaal Waterstofnet.
- Nieuwe hoogspanningsverbindingen voor de industrie.
Het MIEK-programma (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat) zou deze projecten moeten versnellen, maar werkt in de praktijk nog niet optimaal:
- Bedrijven weten niet wat de MIEK-status concreet betekent voor hun infrastructuurbehoefte.
- Veel projecten blijven steken in bureaucratische besluitvorming.
- Dit leidt tot vertraging van investeringen in duurzame infrastructuur.
Draagvlak voor het CES-proces neemt af
Naast technische en infrastructurele problemen groeit ook de frustratie over het CES-proces. Bedrijven en netbeheerders ervaren het als tijdrovend en ineffectief.
- Dubbel werk – Bedrijven moeten voor meerdere trajecten data aanleveren.
- Weinig terugkoppeling van netbeheerders over infrastructuurprioriteiten.
- Onduidelijkheid over de MIEK-status en de versnelling van projecten.
🔍 Hoe kunnen we het draagvlak herstellen?
- ‘CES Light’: Een vereenvoudigde versie van CES, met focus op periodieke updates en dialoog.
- Betere data-uitwisseling via het Data Safe House (DSH) om onnodige bureaucratie te voorkomen.
- Snellere en transparantere besluitvorming over infrastructuurprojecten.